Omroep

In de afgelopen jaren heb ik mijn visie op de toekomst van de publieke lokale omroepen in Nederland met diverse mensen gedeeld. Dat werd mij niet altijd in dank afgenomen. Vooral een artikel in het Noord-Hollands Dagblad, begin dit jaar, wekte de nodige wrevel op. In dat artikel citeerde journalist Sander van Lubeck enkele uitspraken van mij. Uitspraken die niet zo goed vielen bij sommige mensen, maar waar ik nog steeds achter sta. Wellicht hebben veel mensen de uitspraken niet voldoende begrepen, omdat in een krant nu eenmaal niet voldoende ruimte is om het hele verhaal op te tekenen. Een citaat kan heel anders overkomen wanneer je niet voldoende kennis hebt van de achtergronden. De aanleiding van dit alles vormt de discussie over professionalisering van de branche. In de afgelopen twee jaren zijn belangrijke stappen gezet om dit doel te bereiken, maar nog lang niet alle vrijwilligers van de diverse lokale omroepen zijn gaan het nut ervan gaan beseffen.

In 1987 maakte ik programma’s voor een illegale radiozender in Heemskerk. Het illegale karakter en de vrijblijvendheid van de medewerkers stonden me niet aan, dus ging ik op zoek naar andere mogelijkheden. Die vond ik bij de Regionale Omroep Stichting, destijds uitzendend vanuit Velsen voor alle gemeenten in de regio IJmond. Vanaf augustus 1989 maakte ik er programma’s. Dat zou helaas niet lang duren, want in januari 1990 trok het bestuur de stekker eruit. Geen geld meer, dus ook geen uitzendingen meer. Vrij kort daarna werden in de verschillende gemeenten nieuwe initiatieven ontwikkeld. Velsen kreeg Radio Plus en zelf was ik betrokken bij een initiatief in Heemskerk. Door (laat ik het voorzichtig formuleren) een weinig integere handelswijze van een ambtenaar aldaar, slaagde de organisatie waartoe ik behoorde er niet in om in die gemeente een lokale omroep van de grond te krijgen.

Onder aanvoering van Co Backer slaagde dat plan uiteindelijk wel in Beverwijk. Op 18 mei 1993 maakte ik, samen met Ab Jenema, het eerste officiële programma voor Radio Beverwijk. Een organisatie met enkele tientallen vrijwilligers en een studio in de toenmalige Stedelijke Muziek- en Dansschool aan het Westerhoutplein. Ik werd programmaleider en had daarmee de dagelijkse leiding over alles wat er gebeurde op de werkvloer. Van het indelen van de programmering en vrijwilligers tot het inhoudelijk sturen van de uitzendingen, alles viel als het ware onder mijn supervisie. Ik werd daarbij in de loop der jaren ondersteund door diverse collega’s. Samen vormden we de programmaleiding, al waren er ook periodes waarin ik deze taak geheel alleen voor mijn rekening nam. Als programmaleider opereerde ik onder het stichtingsbestuur en had ik te maken met alle vrijwilligers in de organisatie. Een lokale omroep is een unieke organisatie, met veel haken en ogen.

Als programmaleider streef je naar de hoogst mogelijke kwaliteit van het radiostation. Een schier onmogelijke opgave, gezien het feit dat je die kwaliteit moet realiseren met uitsluitend vrijwilligers, die voor het overgrote deel geen achtergrond in de media hebben. Het zijn docenten, plaatwerkers, huisvrouwen, artsen, kantoormedewerkers, studenten, verkopers, enzovoort. Vaak ontbreekt de kennis van zaken om op journalistiek verantwoorde wijze aan de slag te gaan en in veel gevallen hebben al deze vrijwilligers ook elk hun eigen visie op de organisatie. Van eenheid in de organisatie is vaak niet veel te bespeuren. Daarin stond Radio Beverwijk niet alleen, soortgelijke taferelen speelden zich bij heel veel lokale omroepen af. Je probeert je visie te vertalen in een beleid en dit beleid moet door alle vrijwilligers worden omarmd, anders werkt het niet. De enige sanctie die je hebt om omwille medewerkers in het gareel te houden, is ze weg te sturen. Maar dat mag niet, dat stelt het bestuur niet op prijs.

Na twintig jaar programmaleiding heb ik in 2013 een groot deel van deze taken overgedragen aan collega’s. Een belangrijke aanleiding om dit te doen was het besef dat mijn visie op hoe lokale omroep moet zijn, nooit verwezenlijkt zou kunnen worden als de omstandigheden niet veranderen. Natuurlijk, er zijn vrijwilligers die uitstekend hun best doen, precies datgene doen wat er van ze verlangd wordt en een grote mate van betrokkenheid tonen. Maar dan nog blijven het amateurs. Het woord amateurs heeft in de loop der jaren een negatieve klank gekregen, maar is beslist niet zo bedoeld. De vraag is alleen legitiem of je met amateurs ooit een goede lokale omroep kunt opzetten. Wanneer je een goede omroeporganisatie wilt runnen, zul je een hecht team moeten hebben waarbij alle neuzen dezelfde kant op staan en waarbij iedereen doordrongen is van het nut en de noodzaak van het gevoerde beleid. Daarnaast zul je kwaliteit moeten leveren, die vaak niet haalbaar is met alleen vrijwilligers.

Kwaliteit is waar het allemaal om draait. In het eerder genoemde krantenartikel liet ik de journalist optekenen dat de kwaliteit van de omroepen in Velsen, Beverwijk en Heemskerk mijns inziens te wensen over laat. Iemand vroeg me later hoe ik dit ooit had kunnen zeggen, aangezien ik zelf twintig jaar lang leiding heb gegeven aan Radio Beverwijk en dus zelf verantwoordelijk zou zijn geweest voor die kwaliteit, of het ontbreken ervan. Dat is natuurlijk geen terecht verwijt. Wanneer ik op basis van mijn vakmatige inzicht de vrijwilligers, aan wie ik destijds leiding gaf, zou hebben gescreend, dan zou zeker twee derde van hen van de zender zijn verdwenen. Helaas bevond ik mij niet in de positie om dat te kunnen doen. Het zou veel weerstand hebben opgeleverd, met als gevolg een leegloop in de organisatie. Mijn standpunt dat je wellicht een beter station bouwt met tien goede mensen dan met zestig wat minder goede mensen, werd niet gehoord. En ik mocht niemand zijn hobby afpakken.

Daar raken we meteen de kern van het probleem. Het is voor de meeste vrijwilligers van een lokale omroep puur een hobby. De een schept vreugde uit het verzamelen van postzegels, de ander breit voor de lol een trui en weer iemand anders vindt het leuk om koffie en thee te schenken voor senioren. Allemaal manieren om je vrije tijd aangenaam door te brengen. Het grote verschil met een lokale omroep is echter dat je in de studio een product moet neerzetten. Een product dat door de luisteraars in jouw streek wordt afgenomen. Althans, dat is de bedoeling. Die luisteraar vertrekt al snel wanneer de kwaliteit van het programma hem niet aanstaat. Als programmamaker van een lokale omroep heb je dus niet alleen een leuke bezigheid, maar ook een verantwoordelijkheid. Je moet je luisteraars zodanig weten te boeien dat ze je product gaan waarderen. Dat lukt alleen wanneer je een bepaalde constante kwaliteit weet te garanderen.

In 2008 heeft Lex Gaarthuis, in het kader van zijn afstudeerproject, een luisteronderzoek gedaan. Hij bracht in kaart hoeveel luisteraars Radio Beverwijk op dat moment had en wat zij vonden van het radiostation. Kort samengevat luidde de conclusie dat men de muziek wel leuk vond, maar de kwaliteit van de presentatie werd een stuk minder gewaardeerd. In dat beeld kon ik mij goed herkennen, want zelf zat ik ook regelmatig met kromme tenen bij het radiotoestel. Aan dat laatste is inmiddels een einde gekomen. Sinds ik niet meer verantwoordelijk ben voor de dagelijkse gang van zaken, is het aantal uren dat ik zelf nog naar de zender luister, drastisch gekelderd. Daarmee zijn intussen ook mijn tenen weer wat rechter gaan staan, al vrees ik dat ze voor de rest van mijn leven iets krommer zullen blijven staan dan gemiddeld. Het bespaart me in elk geval de nodige ergernis. Maar een direct betrokkene de radio al uit zet, wie laat hem dan nog gaan staan?

Kwaliteit, dat is dus waar het aan schort. Wellicht is mijn definitie van het begrip kwaliteit anders dan die van veel vrijwilligers bij de lokale omroepen. Dat kan zijn, maar dan dient men eerst te informeren wat die definitie dan precies is, alvorens mij verwijten te maken. Ik ben van mening dat een presentator van een lokale omroep dezelfde kwaliteiten dient te bezitten als een presentator van een regionale landelijke omroep. Een presentator van Radio Beverwijk zou een week lang een programma van een landelijke zender moeten kunnen overnemen zonder dat het luisteraars opvalt. Ook op technisch gebied moet een programma van een lokale omroep zo ingepast kunnen worden in het schema van een landelijke zender. Pas dan kun je spreken van kwaliteit. Dat heeft niet zozeer te maken met de keuze van het onderwerp, maar vooral met de manier waarop dat onderwerp wordt behandeld. Het spreekt immers voor zich dat je op een lokale zender juist lokale onderwerpen behandelt.

Het gaat meer om de wijze waarop een onderwerp wordt geïntroduceerd bij de luisteraars. De manier waarop de vragen aan een gast worden gesteld. De welbespraaktheid van de presentator. De gebruikte microfoontechniek, de voorbereiding, al dat soort zaken. Creatief met teksten kunnen omgaan, niet in herhaling vallen, de luisteraars voldoende informeren, je kunnen verplaatsen in de positie van de (onwetende) luisteraar, wat trucjes kunnen toepassen die het luisteren nog aantrekkelijker maken, enzovoort. In de loop der jaren heb ik diverse workshops van bekende coryfeeën uit de mediawereld bijgewoond. Ze gaven me tips en trucs die ik zelf heb toegepast en die ook door anderen op eenvoudige wijze toe te passen zijn. Helaas mis ik ze vaak in de programma’s van de lokale omroepen. Mensen die de illusie hebben goed bezig te zijn, zonder dat dit uit marktonderzoek daadwerkelijk blijkt, zouden zich nog eens ernstig moeten afvragen of dat uitgangspunt wel zo terecht is.

In ons land heb je twee soorten lokale omroepen. Je hebt de organisaties die volledig werken met vrijwilligers, zoals Radio Beverwijk. Je hebt daarnaast de omroepen die werken met betaalde krachten, aangevuld door vrijwilligers. Deze omroepen zijn in feite de lokale versie van de regionale en/of landelijke publieke omroep. Een heel verschil, waarbij de professioneel werkende omroepen zich – terecht – vaak niet kunnen vinden in de amateuristische houding van sommige collega-omroepen. Vrijwel alle lokale omroepen in Nederland zijn aangesloten bij branchevereniging OLON (Organisatie Lokale Omroepen Nederland). De OLON fungeerde in de loop der jaren als vraagbaak, als centraal inkooporgaan en als belangenbehartiger, maar de laatste jaren is daar een nieuwe activiteit aan toegevoegd. De OLON maakt zich sterk voor professionalisering van de branche en daarbij worden geen halve maatregelen genomen.

De vorming van streekomroepen vormt het uitgangspunt van die professionalisering. De heersende gedachte daarbij is dat het beter is om één sterke streekomroep te hebben met voldoende financiële middelen, dan tien kleine omroepjes die ieder voor zich wat aan prutsen. Voor Beverwijk zou dat inhouden dat de lokale omroep alhier zou worden opgeheven, net als die in vele buurgemeenten. Samen zouden ze dan een nieuwe omroep moeten stichten voor de hele regio Haarlem. Vorig jaar werd door de OLON een document gepubliceerd waarin werd gesproken over een modelbegroting van 500.000 euro op jaarbasis. Ter vergelijking, Radio Beverwijk heeft een jaarlijkse begroting van rond de 30.000 euro, waarvan 22.000 euro afkomstig is uit subsidie vanuit de overheid. Met dat bedrag als uitgangspunt ben ik vorig jaar gaan rekenen. Een bedrag van vijf ton moet immers voldoende zijn om bijvoorbeeld vier betaalde krachten in dienst te hebben?

Sceptici doen honend over dat bedrag van 500.000 euro en stellen dat zoveel geld er waarschijnlijk nooit zal komen. Waarom niet? Wanneer we alle subsidies van de lokale omroepen, die er nu zijn, bij elkaar harken, komen we al een aardig eind in de goede richting. Bovendien meen ik mij te herinneren dat Radio Noord-Holland een aantal jaren geleden nog een subsidiebedrag van zeven miljoen euro per jaar ontving. Wat is straks nog de taak van een regionale zender, als er veertien krachtige streekomroepen in de provincie zijn? Dat maakt de regionale omroepen in feite overbodig en het zou me dan ook niet echt verbazen als die omroepen gaan verdwijnen. Deel nu voor de grap die zeven miljoen euro eens door veertien streken? Dan heb je zomaar opeens je vijf ton aan subsidie! Precies dit was wat ik in mijn hoofd had, toen ik over de financiering van de toekomstige streekomroepen nadacht. Bovendien praten we nu alleen nog maar over subsidie, terwijl er ook marktinkomsten zijn.

Bedrijven zullen veel meer belangstelling hebben voor adverteren op een krachtige streekomroep, dan ze nu hebben voor adverteren bij een lokaal amateurzendertje. Daardoor kunnen de omroepen, mits ze het goed aanpakken, straks veel gemakkelijker hun inkomsten zelf binnenhalen. Misschien is dat bedrag van vijf ton dan zelfs nog wel substantieel te verhogen. Het valt of staat natuurlijk allemaal met de professionaliteit. Niet alleen op het gebied van radio, maar ook op het gebied van televisie, internet en sociale media. Er wordt namelijk, in de stukken van de OLON, gesproken over een lokaal toereikend media-aanbod. Radio Beverwijk mist de televisietak, dus lokaal toereikend zijn we allang niet. In 2008 voerde ik al gesprekken over de start van TV Beverwijk, we zaten zelfs al met een leverancier voor de benodigde software om de tafel. Door de economische recessie die volgde, kreeg ik het financieel niet van de grond en verdwenen de plannen in de koelkast.

Om televisieprogramma’s te maken is meer geld nodig. Veel meer dan Radio Beverwijk ooit heeft gekregen, hoewel de gemeente formeel gezien nu al de plicht heeft om een lokaal toereikend media-aanbod te bekostigen. Naar mijn idee houdt dit in dat de gemeente Beverwijk met geld over de brug moet komen om televisie in Beverwijk mogelijk te maken. Jarenlang heeft de politiek zich op het standpunt gesteld dat Radio Beverwijk belangrijk is, gewaardeerd wordt en goed bezig is. Daarmee was de kous af, want indirect werd er in feite gezegd dat er dus niet meer geld nodig was, alles draaide immers naar behoren? Maar wat is ‘draaien naar behoren’ eigenlijk, als je in de zomermaanden niet genoeg mensen hebt om een actualiteitenprogramma te kunnen maken? Wat is ‘draaien naar behoren’ eigenlijk, als je geen verslaggevers hebt om bij alle belangrijke gebeurtenissen in de stad aanwezig te kunnen zijn? Wat is ‘draaien naar behoren’ eigenlijk, als je niet digitaal te ontvangen bent?

Eigenlijk zou je de zaak om moeten draaien. Jarenlang heeft de gemeente een bedrag aan de lokale omroep overgemaakt en daar moest de omroep het voor zien te redden. Je kunt dat vergelijken met zaken doen in China. Ik heb enkele jaren gewerkt op de inkoopafdeling van een groothandel, waar veel zaken gedaan werd met Chinese fabrikanten. We stuurden ze een product toe met het verzoek dat te gaan maken. We noemden de prijs die we er maximaal voor wilden betalen. De Chinees ging aan de slag en kwam met een proefmonster van bedroevend lage kwaliteit. Geen wonder, want de geboden prijs was gewoon niet hoog genoeg. Waren we bereid meer te betalen, dan ging de kwaliteit ook omhoog. Laten we het in de omroepsector nu eens omdraaien. Wat heeft een organisatie als Radio Beverwijk nu echt nodig om kwaliteit te kunnen leveren? En wat kost dat? Pas dan heb je een eerlijk antwoord op de vraag wat een toereikend lokaal media-aanbod kost.

Het zou mij niets verbazen als dat bedrag een veelvoud is van de huidige subsidie. Immers, voor het maken van televisie komt er een flinke investering bij. Er moeten camera’s worden aangeschaft, computers, software, enzovoort. Er zal scholing en training nodig zijn, om de vereiste kwaliteit te kunnen bieden. Maar ook het digitaal aanleveren van het radiosignaal kost al duizenden euro’s per maand extra. Ik realiseer me dat dit alles misschien wat veel gevraagd is voor een gemeente waarin voortdurend moet worden bezuinigd. Maar we moeten ook eens kijken wat het dan oplevert. Hoeveel mensen luisteren er nu nog naar de lokale omroep en hoeveel mensen doen dat straks, als de kwaliteit aanzienlijk is verbeterd? Mijn bedenkingen over de financiering en subsidiëring van Radio Beverwijk zijn inmiddels ingehaald door de tijd. Met de vorming van streekomroepen is deze vraag niet meer van belang. De gemeente is straks waarschijnlijk niet meer de geldschieter.

Schaalvergroting en professionalisering, dat zijn de twee trefwoorden voor de beweging die nu in gang is gezet. De omroepen die zelf al aan de kwaliteitsnormen voldeden, juichen het toe. De omroepen die zich er totaal niet in kunnen vinden, keren het plan de rug toe. Dat gaat echter niet zo eenvoudig, want ze worden min of meer gedwongen mee te werken. Daartoe heeft men al verschillende trucjes bedacht. Zo wordt er gewerkt aan een keurmerk voor lokale omroepen. Als je samenwerkt met je collega’s, al dan niet met de intentie om een streekomroep te gaan vormen, krijg je dat keurmerk gemakkelijker. Omroepen zonder keurmerk kunnen nu nog gewoon bestaan, maar de volgende stap is het koppelen van de subsidie aan het hebben van een keurmerk. Voel je wat er dan gaat gebeuren? De onwillige omroepen worden steeds verder in het nauw gedreven en zullen uiteindelijk overstag moeten gaan of zichzelf moeten degraderen tot internetstations zonder status.

Internet zal overigens, ook in de nieuwe opzet, voor de streekomroepen de basis moeten zijn van alle activiteiten. Steeds meer mensen luisteren radio via het internet, kijken televisie via het internet, lezen het nieuws via het internet en communiceren met elkaar via het internet. Met name televisie wordt hierdoor in de komende jaren heel anders. Een vastgestelde programmering op bepaalde tijden, daar doen we niet meer aan. We consumeren de programma’s die we graag willen zien, op tijden die ons het beste schikken. Voor radio geldt dat nu nog in mindere mate, bovendien zal radio naar mijn idee altijd wel een continu medium blijven, vooral onderweg in de auto of op de walkman. Ik luister zelf ook veel vaker naar de radio via internet, maar dat zijn toch wel vaak de gevestigde radiostations die een live programma maken dat ook in de ether te ontvangen is. Waar men ooit veronderstelde dat televisie het medium radio zou verdringen, denk ik dat het nu juist andersom is.

Streekomroepen moeten on demand televisie gaan leveren. Hapklare brokken, in nauwe samenwerking met de sociale media. Interviews, die als kant-en-klaar item worden geplaatst en waarop gereageerd kan worden. De reacties kunnen weer een voedingsbodem zijn voor een vervolguitzending. Cross-mediale productie, noemen ze dat. Radio kan wat mij betreft gewoon blijven zoals het is, maar ook daar met de mogelijkheid om alle fragmenten terug te kunnen luisteren. In veel gevallen voldoen de lokale omroepen daar nu al aan, het zou alleen wat meer gestroomlijnd en geprofessionaliseerd moeten worden. Maar het allerbelangrijkste blijft de consument. De luisteraar, de kijker, de gebruiker van het medium. Die moet tevreden gesteld worden. Daarvoor is kwaliteit nodig. De OLON heeft twee films gemaakt waarin uitleg wordt gegeven over de professionalisering van de branche en de vorming van streekomroepen. Die films kun je hieronder bekijken.